Na het lezen van dit boek kijk je nooit meer hetzelfde naar bomen, maar je moet je wel door nieuw age zinnen werken als: Bomen leven vanuit innerlijke balans.
Bomen in het bos communiceren met elkaar via hun wortels en de schimmels in de bodem. Ze geven signalen af en voeden elkaar zelfs. De stronk van een enorme beuk die honderden jaren eerder was gekapt – van de vroegere bast waren alleen nog resten over en het binnenste was vergaan tot humus – bleek na een beetje geschraap nog chlorofyl te bevatten en dus in leven te zijn. Die voeding kon bij gebrek aan bladeren dus alleen maar via de wortels zijn gekomen, van naburige beuken. Bomen kunnen de wortels van anders soorten moeiteloos onderscheiden van de wortels van hun eigen soortgenoten.
De meeste boomvruchten dragen niet ver en de meeste jonge bomen groeien onder de ouderboom. De ouderboom ondersteund ze via de wortels. Doordat ze onder de ouder boom moeten opgroeien kunnen ze vanwege het weinige licht de eerste jaren niet snel groeien. Pas als de ouderboom, of een boom ind e buurt, omvalt en er kortstondig een lichtplek is, kunnen de bomen in een groeistuip komen en kan eentje uitgroeien tot een volwaardig grote boom.
Bomen die echt met rust worden gelaten groeien heel langzaam. Een stammetje van een paar centimeter dik kan rustig al een jaar of tachtig oud zijn. In houtproductiebossen hebben de stammen dan al een doorsnede van decimeters en zijn rijp voor de oogst. Ze zijn als het ware, door het ontbreken van een verduisterend bladerdak door de ouders, vetgemest.
Hoe komt het water uit de bodem omhoog naar de bladeren? Eigenlijk, zo vertelt Wohlleben, weten we dat niet zo goed. Op school leren we over capillaire werking en zuigkracht van de wortels en transpiratie in de bladeren. Toch biedt dat bij lange na geen verklaring voor hie water in de kronen van bomen, soms meer dan 100 meter hoger, kan komen. De capillaire kracht is hoogstens genoeg voor 1 meter. En transpiratie kan alleen als er bladeren zijn, die zijn er in het begin van de lente nog niet, terwijl de boom dan wel uit zijn winterslaap is gekomen.
Ook bomen vervellen, net als mensen en dieren. De bast moet voortdurend worden vervangen als de boom dikker wordt. Per jaar zo'n drie centimeter. Een gat de bast is voor een boom een net zo erge verwonding als een bloedende wond bij ons. Er kunnen schimmels en insekten in komen, die de boom nog verder verzwakken.
Bomen leven in verschillende habitats, en zijn dan ook erg verschillend. Beuken zijn bijvoorbeeld erg zuinig op water, terwijl dennen, die veel Noordelijker leven waar watergebrek geen probleem is, lekker door drinken. Dennen in onze bossen hebben dan ook een probleem. Ze wonen niet in hun natuurlijke habitat en komen in de problemen bij droogte.
Bossen zorgen voor het vasthouden van het water in de bodem. Daarnaast asemen ze waterdamp uit, wat verderop weer neerslaat. Zo transporteren bomen water landinwaarts.
In de winter moeten bomen hun activiteiten staken. Bevroren water in de aderen van de bomen is funest. (Daarom is mijn citroenboom ook gestorven dit jaar). Naaldbomen slaan antivriesmiddel op. Ze bedekken hun naalden met een dikke waslaag, zodat ze beschermd zijn tegen de kou. Zo gaat er geen water verloren en blijft de boom leven. Loofbomen zijn er pas sinds zo'n 100 miljoen jaar, twee keer zo kort als naaldbomen. laten hun bladeren vallen. Zo zijn ze beschermd tegen winterstormen en sneeuw. De jonge boompjes onder de ouderboom gebruiken de eerste warme dagen in de lente voor een kort groespurtje, als de ouderboom nog geen bladeren heeft en er dus veel licht op de lagere delen valt!
Bomen kennen tijd! Ze weten wanneer ze moeten uitbotten, wat de beste tijd is om hun vruchten te laten vallen. Dit komt niet alleen door de temperatuur. In het huidige klimaat zijn er vaak in februari en januari al warmere periodes, maar bomen botten nog niet uit. Maar goed ook, want er komt vaak nog een koude periode achteraan. Pas, zo stelt Wohlleben, als er een aantal warme dagen is geweest, bot de boom uit. De boom kan dus een soort van tellen! Bomen gebruiken ook de daglengte om te bepalen wanneer ze moeten starten met uitbotten. Maar hoe ze dat voelen is nog een raadsel. Bladeren hebben ze immers nog niet, dus waarmee voelen ze de lichtgolven?
Interessant is ook de symbiose tussen bomen en verschillende zwammen. De cantharel kan het met alle bomen vinden, andere soorten verbinden zich alleen met berken of met lariksen. Het is bijzonder druk onder de grond in een bos. Honderden verschillende zwammen verdringen elkaar. Gunstig voor de bomen want die kunnen bij wisselende milieuomstandigheden overschakelen op een andere, filterende zwam. De grootste organismen op Aarde zijn zwammen, die met hun draden kilometers groot kunnen zijn.
Bomen hebben verschillende karakters. Sommigen gaan iets later in winterslaap, sommigen beginnen iets eerder met ontbotten. Ze nemen allemaal een net andere beslissing.
Er zijn verschillende soorten bomen; er zijn pionierssoorten waarvan de zaden wat verder weg vliegen. Die komen dus het eerst op nieuwe gronden. Zij groeien sneller om zich te verweren tegen vraat. Berken zijn wit, om zich te beschermen tegen de hoeveelheid zon die zij krijgen als pionierssoort in een open omgeving. Ze moeten naast sneller groeien, zich ook sneller voortplanten. Ze jakkeren zich als het ware door het leven heen. Bomen in onze stad zijn echt andere wezens. Als kleine boom hebben ze nooit onder hun ouderboom geschuild. Ze hebben altijd veel licht gehad en zijn dan ook snel gegroeid. Ze bedrijven langer fotosynthese en stoppen zich dus vol met zoetigheid. Daarom sterven ze ook eerder. Ze leven gewoon in sneltreinvaart, voor een boom dan. Daarnaast moeten ze alle stadsdampen, de uitlaatgassen, het strooizout, verwerken. Ze zijn dus zwakker en sneller een prooi voor parasieten. Ze staan ook nog eens lekker in de zon, wat de meeste rupsen en parasieten heerlijk vinden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten