Dit non-fictie boek gaat over zoonosis, het overgaan van ziektes van dier naar mens. Achtereenvolgens komen aan bod: Hendra, Ebola, Malaria (dat lang niet als zoonose werd gezien), Sars, diverse bacteriele infecties, zoals Q-koorts en de ziekte van Lyme, Nipah en uiteindelijk de gelukte zoonose HIV. Het boek eindigt met een stukje over infuenza, ook een zoönose en misschien wel de meest bedreigende.
De kritiek op dit boek dat het vooral over David Quammen gaat http://www.wsj.com/articles/SB10000872396390443686004577637970106904672, deel ik niet. Natuurlijk gaat het over David Quammen, hij is de verteller en inderdaad, hij is langs alle plekken gegaan om interviews af te nemen en hij heeft vleermuizen vastgehouden en over de Congo rivier gevaren, en zeker, dat maakt hem voor mij interessant. Maar nergens in het boek wordt vergeten om wie het echt gaat; de mensen die hij interviewt, vooral de onderzoekers die jarenlang veldonderzoek doen op de meest onherbergzame plaatsen om achter de oorzaken van ziekten te komen. Dat zijn er overigens maar weinig, bij HIV kom je bijvoorbeeld voortdurend dezelfde namen tegen, Hahn en Peeters, en verscheidene anderen komen bij verschillende infectieonderzoeken terug.
Misschien is het positieve van dit boek nog wel dat hoewel het erop lijkt dat zoönoses steeds vaker voorkomen, gelukte zoönoses heel beperkt zijn. Er is de influenza van 1918 en de HIV-infectie van de jaren 80. Bij beide kun je er niet omheen hoeveel toevalligheden het virus is tegengekomen om zich in mensen te kunnen handhaven. Had de influenza van 1918 zo'n grote inpact kunnen hebben zonder de Eerste Wereldoorlog? Je bent geneigt de vraag met nee te beantwoorden. HIV kwam in een voedingsbodem terecht, toen het in de jaren 40 van de vorige eeuw in Kinshasa (Leopoldville) aankwam. Net was de injectiespuit uitgevonden, en er was in die tijd een soort hype om ziekten met injecties, welke dan ook (er is bijvoorbeeld sprake van melkinjecties) te bestrijden. Dat injectiespuiten moeten worden gesteriliseerd , daar was nog maar in beperkte kring notie van. Later, toen in de jaren 60 HIV in Haiti belandde, was er net begonnen met plasmaferese, en ook nog niet duidelijk dat je die machines bij minder goed gebruik als tegenwoordig virussen konden doorgeven van patient naar patient. Zonder die twee toevalligheden zou HIV waarschijnlijk, en dit is mijn idee, niet Quammens, niet zo'n grote pandemie zijn geworden, en wellicht gewoon zijn uitgedoofd, zoals tot nu toe alle Ebola-uitbraken hebben gedaan, zoals SARS en Hendra en Nipah. Waarbij we natuurlijk niet moeten vergeten dat al deze ziekten gewoon in hun dieren reservoir zitten tot een nieuwe spillover, waarbij de gevolgen door omstandigheden voor het virus veel gunstiger kunnen uitpakken.
Ik vond het echt een geweldig boek, net als Het lied van de Dodo dat ik eerder van hem heb gelezen, en vind dat iedereen die boek zou moeten lezen.
Hendra is een RNA virus, dat vanuit vleermuizen (vliegende honden) in Australië, via paarden in een aantal mensen is terechtgekomen, die dicht in contact met de paarden stonden. De paarden waren een zogenaamd reservoir, waarin de virussen zich in zulke aantallen kunnen vermeerderen dat ze ook voor mensen gevaarlijk zijn. Nipah is een broertje van Hendra, gevonden in vliegende honden in Maleisië, waar varkens reservoir zijn, en in Bangladesh, waar verspreiding ging via het sap van een palmboom dat zowel vleerhonden als mensen dronken.
Ebola is ook een RNA virus. Wat ik niet wist was dat er verschillende Ebola's zijn, vijf, die verschillend virulent zijn. Marburg is een broertje van Ebola. Veel is nog onbekend over Ebola. Men vermoed dat het ook een vleermuisvirus is, maar hoewel anitlichamen in vleermuizen zijn gevonden, is het virus zelf nog niet aangetoond.
Virussen vinden is notoir moeilijk, heb ik begrepen. Het moet of indirect, via antilichamen, of het op kweek zetten in de hoop dat je ze ziet door de schade die ze aanrichten, of via een electronenmicroscoop, waarmee je de virussen dan dood.
Malaria is geen virus, maar een protist. Een protist is een eencellige, zonder celkern. Het werd lange tijd niet gezien als zoönose. Het wordt verspreid via een vlieg, dat wel, maar er werd vanuit gegaan dat de protist die malaria in mensen veroorzaakt geen malaria in dieren veroorzaakt, en dierenmalaria niet door protisten die in mensen kunnen gedeiën. Dit blijkt niet waar, ook in de huidige tijd vind er overdracht van malaria plaats van makaken in Maleisië naar mensen.
De ontwikkeling van de protist van malaria heeft diverse stadia, en is hopeloos ingewikkeld. De protist die door de vlieg wordt overgebracht nestelt zich in de lever (of was het nou de nieren? Ik dacht toch echt de lever). In een volgend stadium, aseksueel, komt zij uit de lever en vermeerder zich in het bloed. In een derde stadium vermederen deze zich in de rode bloedcellen zelf, die opblazen tot ze barsten en een enorme hoeveel nieuwe malariaprotisten uitscheidt in het bloed. Dan is er een sexueel stadium waarbij ze zich scheiden in mannetjes en vrouwtjes. Deze worden door een nieuwe hongerige mug opgezogen, waarna ze zich in de mug samensmelten tot de protist die dan weer door de mug in een ander mens wordt achtergelaten voor een nieuwe ronde. Dit is althans mijn begrip ervan, dat vast vreselijk veel gaten van onkunde bevat.
SARS dan, is wel weer een virus, waar we met de uitbraak ontzettend veel geluk hebben gehad. Het komt voor in vleermuizen (again) en wordt via allerlei dieren op markten in China en Vietnam naar de mens overgebracht. Het is enorm besmettelijk, maar de patiënt wordt eerst ziek voor ze besmettelijk is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld griep, waar de patiënt eerst besmettelijk is en dan pas ziek wordt. Dit was een gelukje, want mensen zijn veel voorzichtiger met mensen die al ziek zijn. Ditzelfde geldt min of meer ook voor bijvoorbeeld Ebola. De landen waar SARS uitbrak, Hong Kong, Singapore, zijn enorm schoon en hechten aan hevige maatregelen en boetes om het schoon te houden; neem de 300 dollar boeten voor het spugen van kauwgom. Juist maatregelen daar kwamen in een voedingsbodem waar mensen zich er aan hielden, omdat ze dat gewend waren. En de landen zelf waren wel gewend drastische maatregelen te nemen. Hoewel Quammen zelf een ander idee heeft, en de verkoop van wilde dieren in China nu niet meer op markten zelf, maar onder de toonbank plaatsvindt (net als de verkoop van chimpanseevlees in Congo), kreeg ik uit de beschrijvingen van Quammen wel het idee dat de markten na de SARS uitbraak door maatregelen in China zelf hygiënischer waren, en minder vatbaar voor een uitbraak.
Q-koorts, waardoor het boek een zijstapje neemt naar de uitbraak hier in Nederland, in Utrecht zelfs, uit ik meen 2007, en de ziekte van Lyme zijn bacteriën (bacteriën zijn eencelligen met een celkern). Maar wel speciale bacteriën, die niet reageren op antibiotica. Q-koortsbacteriën kunnen zich buiten het lichaam van de geit handhaven in het milieu, en zo via de wind verspreid worden, als een soort spore.
HIV, zie ook boven, is waarschijnlijk al begin 1900 overgesprongen van dier, de chimpansee, op mens, en via via verspreid langs de Congorivier tot het Leopoldville, Kinshaha dus, bereikte. er is ook en tweede HIV, dat is overgsprongen van apen naar mensen, en minder heftig dodelijk is, en zich verspreid heeft in Oostelijk Afrika.
Een stukje over influenza dat ik nog wil bewaren om later me te herinneren is dat de naamgeving van deze virussen, H5N1, H1N1, etc, te maken heeft met de twee eiwitten waarvan de buitenste schil is opgebouwd. Er zijn 19 vormen van H en 9 van N. Ook influenza is een RNA virus. Zoals menigeen wel weet verandert het griepvirus jaarlijks. Daarom moet je ieder jaar je laten vaccineren als je dat wilt. Dit komt omdat het RNA van het griepvirus bestaat uit 8 delen, die makkelijk loslaten en vervangen kunnen worden. Combineren van verschillend virusmateriaal is voor een griepvirus dus makkelijk.
Hoe komt het dat zoönoses steeds vaker voorkomen? We zijn natuurlijk met steeds meer mensen, 7 miljard inmiddels. Maar dat is niet het hele verhaal. We zijn de laatste jaren, zeker met de uitvinding van de PC en mobiele telefoon, steeds meer in ondoorgrondelijke oerwouden getrokken, op zoek naar delfstoffen. Hierdoor zijn spillovers logischer. De grootschalige landbouw zorgt voor steeds kleinere leefgebieden voor dieren, gebieden die ook steeds verder uit elkaar liggen. Vleermuizen bijvoorbeeld, zijn hierdoor naar stedelijk, menselijk, gebied getrokken, waar ze zich goed kunnen handhaven. Contact tussen dieren en mensen is juist daardoor dus steeds veelvuldiger geworden, is nu de theorie achter de recente uitbraken van vleermuiszoönoses. Grootschalige landbouw brengt nog een eigenschap met zich mee. Landbouw wordt steeds economischer en daardoor steeds eenvormiger, want economen houden niet van veranderingen die ze niet kunnen beheersen. Als een infectie eenmaal in een dier zich kan handhaven, vindt het nu duizenden dieren, opeengepakt om zich heen, die allemaal, economisch, dus hetzelfde, dezelfde vatbaarheid hebben voor de infectie. Een virushemel, zeg maar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten