Hoofdstuk 1. Het is nog vroeg in de ochtend. Drie studenten worden wakker, ontbijten, praten met elkaar, gaan zwemmen in de baai van Dublin. Ik begrijp niet alles, veel gaat over het geloof, wel geloven, niet geloven in de heilige drieeenheid. Het gesprek is zoals een gesprek is tussen drie mensen die elkaar goed kennen. Je voelt de sfeer van intimiteit tussen hen. Ik zie ze het gesprek voeren, de wandeling maken voor mijn ogen, het slepen van de wandelstok, die een streep maakt over het pad waar ze die avond weer over zullen terugkeren. Stephen is gereserveerd, Buck, Malachi, wil heel erg aanwezig zijn. Je voelt de tegenstelling tussen die twee in de hele scene. Het zijn studenten, ze praten als studenten, met een dialoog die een superieur gevoel over de anderen moet geven. In de gesprekken met de derde student, die Engels is, voel je het verzet van de Ieren tegen de onderwerping door de Engelsen. 'ik ben de dienaar van twee meesters, het Britse imperium en de Roomse Katholieke en apolostische kerk' Terwijl Stephen dit zegt kleurt hij rood. De melkvrouw, iets eerder in de scene, is een nederig besje, in dienst van haar veroveraar...
De zwemscenes herinneren mij aan In zee, twee jongens van Jamie O'Neil, dat ik ooit, struinend over de straten in Dublin, las. Eigenlijk had dat andersom moeten zijn, de zwemscenes uit In zee, twee jongens zijn natuurlijk geïnspireerd op de zwemscenes in Ulysses. Ik ben op veel plekken ook geweest. In Bray, mijn eerste lekke fietsband onderweg naar Wicklow. In de baai van Dublin, met een familie van een Christelijke missie waar ik, dakloos omdat U2 een concert gaf en alle slaapplaatsen bezet waren, hartelijk werd ontvangen en rondgeleid, en samen met hun driejarige zoontje, dwars door Dublin liep.
Ik heb bij hoofdstuk 8 besloten er mee te stoppen. Het enige dat ik er uit krijg als ik verder lees is dat ik kan zeggen dat ik Ulysses uitgelezen heb. Dat is niet de reden waarom ik een boek lees, ik moet er wel wat voor terug krijgen.
De (overdreven) rijke taal zit voor mij het rustgevende zengevoel van de wandeling door Dublin in de weg. Mijn kennis van oude literaire werken is niet voldoende (ik heb er bijna geen gelezen) om de gesprekken tussen de personages voldoende te kunnen grijpen. Ik lees veel stukken waarvan ik echt denk 'Ach, laat maar.' Ik weet te weinig van de Ierse geschiedenis om te weten waar Joyce over schrijft. Ik heb te weinig opera gehoord om de verwijzingen ernaar anders te begrijpen dat 'Oh, het is een verwijzing naar Don Giovanni'.
Toch, terwijl ik dit schrijf, denk ik, zal ik nog een hoofdstuk lezen...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten