Iedereen was het er over eens dat het gebied waar de Rijksdienst van af was gebleven, de mooiste plek van Flevoland was.
Ik vraag me al een tijdje af waarom we eigenlijk water hebben ingepolderd, als je kijkt wat we er nu eigenlijk mee doen. Polders worden tegenwoordig weer onder water gezet. Een groot deel van de Flevopolder is natuurgebied, waar we niets aan doen en niet naar binnen mogen. Natuur is goed, maar daarvoor hebben we toch niet zoveel moeite gedaan om de polders te maken?
Nu wordt het wel duidelijk. In de jaren vijftig was de landbouwuniversiteit van Wageningen de leider van de inpoldering van Flevoland. Het was de bedoeling om er boerenland van te maken. Wel geordend natuurlijk, en volgens het toenmalige nieuwe boeren; niet iedereen mocht er heen, alleen die boeren waarvan men dacht dat ze konden boeren zoals het hoorde volgens de universiteit.
Toen kwamen de jaren zeventig en tachtig en bleek dat we zoveel boerenland eigenlijk niet nodig hadden om aan onze voedselvraag te voldoen. Het bleek bovendien veel goedkoper om er kleine keuterboertjes in Derdewereld landen voor uit te kopen. Al het polderland bleek niet nodig en kwijnde weg. Nu zetten we het onder water, als nieuwe natuur, wat natuurlijk eigenlijk oude natuur is, of als recreatieland, waar dan weer geen mens op af komt. Het is het treurige lot van land dat moest dienen als prestigeland, waar we onze maakbare droom op zouden verwezelijken.
Lelystad brengt mij terug in de jaren van mijn jeugd, met walkmans, Medisch Centrum West en muziek opnemen van de radio. Maar ook naar de bakker gaan voor een twee gesneden bruin, niet te donker. Dat deden we toen, dat is bijna niet meer voor te stellen voor de huidige generatie jongeren, die met een Red Bull en een kaasbroodje uit de supermarkt komen.
Joris van Casteren vertelt over zijn eigen jeugd in de polder, waarvan de maakbaarheid, van zowel de polder als de gezinnen die er komen wonen, snel verdwijnt. Gezinnen gaan scheiden, huizen moeten verkocht worden met restschuld, jongeren hebben er niets te doen en gaan lopen keten. Bushokjes met verbrijzelde ramen, in brand gezette prullenbakken, hij ziet het als een glorieuze doorbreking van de uniformiteit. Nu snap ik dat, alleen vind ik dat niet. Je kunt dingen in de openbare ruimte doen om de ruimte, die van je afgenomen is door ambtaneren, de gemeente, projectontwikkelaars en de reclame, weer van jou te maken. Maar dat is niet banden leeg laten lopen van auto's, Duitse caravans bekogelen met klei en het grasveld voor de school in brand steken. Dat is voor de lol en de kick kapot maken van spullen van een ander.
Om zes uur bereide mijn vader een recept uit de geplastificeerde map.
In het tweede deel reist Joris van Casteren, volwassen nu, terug naar Lelystad. Waar ik in de eerste hoofdstukken nog kon grinniken, omdat het mijn geschiedenis was, was het tweede deel treuriger. Het was niet mijn geschiedenis, maar het heden. De beschrijving van de stad Lelystad kan iedere stad in Nederland zijn. Het winkelcentrum Hoograven zou zo in Lelystad hebben kunnen staan.
In de gesprekken met iedereen lijkt niemand zelf in de spiegel te durven kijken. De ontwerper van Lelystad geeft de Rijksdienst de schuld, die niets heeft overgenomen van zijn grote plannen. De Rijksdienst geeft de gemeente de schuld, die veels te snel Lelystad ging besturen en daar een zootje van maakte. De commisaris van de Koningin kijkt op zijn eigen rol tevreden terug. De gemeente vindt dat ze een stad zonder toekomst van de Rijksdienst heeft overgenomen, en de mensen wonen er gewoon maar in en proberen er soms wat van te maken, en soms niet zoveel.
Zelfs als Joris van Casteren een vlucht boven Lelystad maakt in een eenmotorig sportvliegtuigje vanaf Lelystad airport, toch altijd een belevenis, wil het niet echt iets worden. De piloot eet een boterham met kaas, op de stoel ligt een kussen met een bloemetjespatroon. De piloot vroeg waarom ik boven Lelystad wilde vliegen, dat had nog nooit iemand hem gevraagd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten