Dit boek resoneerde heel erg met het vorige boek Antiboy. Ik heb dat zelfs aan Valentijn Hoogenkamp gevraagd hoe die er naar keek, die kon het wel begrijpen. Ik denk dat het mede komt door de vertelstructuur, die in beide boeken erg non-lineair is. Toch zitten er ondanks de volkomen andere manier van vertellen over de strijd van de hoofdpersoon grote raakvlakken in de twee boeken, het omgaan met gender, de heel erg vergenderde wereld van plastische chirurgie en het feit dat beide boeken het verhaal van de schrijver vertellen in een fictieve setting.
Dit boek gaat over mentale gesteldheid, en daarom durfde ik er niet goed aan te beginnen. Ik moet daar voorzichtig mee zijn. Misschien door het unieke gegeven dat de hoofdpersoon een Ogbanje is, een multipersoon van drie personen, drie personen die de vertellers zijn, kon ik het lezen, omdat dat wat afstand schept. Die vertelstemmen hebben een eigen stem in het boek, de 'we' is meer poetisch, terwijl Asughara een hardere stem is, zodanig dat ik steeds een mannelijke Ogbanje voor me zag, terwijl ze vrouwelijk is.
Het is een erg interessant verhaal over gender en mentale gezondheid, over iemand wiens grenzen met alles getreden zijn, gezien binnen de Igbo cultuur van geesten en voorouders. Wij zouden dit in de Westerse wereld allemaal heel anders benoemen en opschrijven. Soms was dit boek een coming of age verhaal, dan weer een boek over iemand met grote mentale problemen, maar soms vond ik ook weerklank bij American Gods, wat een fantasy verhaal is. Toch is het in essentie een coming of age verhaal, met een loutering, waarbij Ada een manier vindt om met zichzelf als Ogbanje om te gaan.