How the Urban jungle drives evolution
We zien steden als niet natuur, en de omgeving als wel natuur. Dit boek beschrijft steden als natuur, waar dieren evolueren en zich aanpassen in de stedelijke omgeving. Menno Schilthuizen schrijft interessant en grappig. Over onderzoekers van stadstuinen bijvoorbeeld: Despite their scorched-earth approach to the urban garden ecology, the team reports that in most gardens they still were offered tea and biscuits. Of over een kleine stedelijk visje: One animal famously that tinkered with its organismal cogs and wheels in the face of pollution is the mummichog, a fish with a name that could easily have sprouted from Douglas Adams's mind. De mummichog leeft behalve in schoon water ook in waters die zijn vervuild met PCB's. PCB's zorgen voor afwijkingen in de groei van het embryo omdat ze inwerken op AHR, een proteïne die ervoor zorgt dat cellen op verschillende momenten groeien. In een paper uit Science in 2016 wordt onderzoek gepubliceerd waaruit blijkt dat mummichogs in vervuild water veranderingen in het DNA hebben die AHR op een andere manier laten werken, waardoor PCB's minder invloed hebben. Sterker, mummichogs uit verschillende vervuilde rivieren hebben andere aanpassing. Deze PCB aanpassing heeft dus meerdere malen onafhankelijk plaatsgevonden! Of: What is more fun than cobbling together weird and wonderful objects that don't look like anything and confronting unsuspecting experimental animals with them? Zo vertelt een hoofdstuk over vinken in de stad en de natuur die beide met puzzelboxen wordt geconfronteerd waar er aan hendels moet worden getrokken en tegen deuren geduwd om zaadjes te krijgen. Het blijkt dat vinken uit de stad eerder geneigd zijn deze vreemde objecten te benaderen en beter zijn in het oplossen van de puzzels.
Het eerste hoofdstuk gaat over muggen in de metro. Uit onderzoek blijkt dat deze muggen genetisch anders zijn dan de muggen buiten. Sterker, de muggen zijn per metrolijn verschillend. De muggen van de Central line komen niet vaak in contact met de muggen van de Piccadilly line en zijn daarom genetisch veranderd. Om dezelfde reden zijn deze muggen genetisch anders dan de muggen in de buitenlucht. Ze paren ook anders. Mannelijke muggen in de buitenlucht vliegen in een wolk om de vrouwtjes heen om ze te bevruchten. De metromuggen zoeken een beschut plekje op en paren daar. Toch komen af en toe metromuggen en buitenlucht muggen in contact met elkaar en worden er genen uitgewisseld in paringen. Het zijn nog geen verschillende soorten.
Merels in de stad en merels in de natuur zijn zo ver genetisch van elkaar verschillend dat ze op weg zijn om verschillende soorten te worden. Waar merels in de natuur schuwe vogels zijn die zich ophouden in het struikgewas, zijn stadse merels veel minder schuw. Vanwege andere voedselbronnen hebben stadse merels stompere snavels ontwikkeld. Of het lied van de merels daardoor veranderd is weten wetenschappers nog niet zeker. Maar de grootste reden waarom merels in de stad op weg zijn een andere soort te worden is hun paringstijd. Plattelandsmerels zijn trekvogels, die naar warmere streken trekken en in mei terugkomen als het hier warmer is om te paren. Stadse merels zijn standdieren. Door de bel warme lucht in de stad kunnen ze blijven overwinteren in de stad en al veel vroeger beginnen met paren. Stadse en plattelandsmerels paren zo nauwelijks nog met elkaar en er vind geen genenversmelting meer plaats.
A German team discovered that, as foretold by Paul McCartney, urban blackbirds are singing in the dead of night. Dit komt door de stadse omgeving. Omdat er veel geluid is in de stad tijdens de tijden dat merels in de natuur zingen, zingen de merels, en veel andere vogels, juist vroeger dan in de natuur. Dan komt hun gezang boven het achtergrondgeluid van de stad uit. Veel zangvogels in de stad fluiten ook in en hogere pitch dan hun plattelandse broers. Hoger geluid is harder en draagt verder over het laag brommende achtergrondgeluid van de stad.
Kleinere soorten weer. Stadse dieren moeten zich aanpassen aan menselijke activiteit en aan menselijk afval. Licht bijvoorbeeld. Miljoenen insecten en vogels sterven omdat ze door het stadse licht, wat overal is aangetrokken worden. Aan de andere kant zijn er spinnen die in de natuur hun web op een donkere plek maken, maar in de stad juist in de lantarenpalen, omdat insecten door deze lichtbronnen worden aangetrokken.
Uit onderzoek naar soortenrijkdom in tuinen in de stad blijkt dat iedere tuin zijn eigen ecosysteem is, in tegenstelling tot de grote omgeving van de natuur om de stad heen. Doordat de stad heel veel kleine stukjes grond kent omgeven door steen en asfalt zijn er enorm veel ecosysteempjes binnen de stad. Iedere stukje grond rond een boom in de straat is feitelijk een nieuw en andere ecosysteem, met andere soorten bloemen en dieren. Ook daar vinden aanpassingen plaats. Zo worden van sommige plantensoorten de zaden zwaarder, omdat de kans dat een licht zaad met de wind naar een nieuw stukje grond wordt geblazen verwaarloosbaar is en zwaardere zaden dus meer overlevingskans hebben.
Dit geldt niet alleen voor kleine dieren. Zo zijn lynxen aan de ene kant van de stad genetisch anders dan aan de andere kant, omdat ze de highway niet kunnen oversteken en dus niet met elkaar kunnen paren.
Interessant genoeg geldt dit niet voor steden onderling. In de huidige wereld is een netwerk van steden ontstaan die verbonden zijn door menselijke activiteit, via scheepvaartroutes, vrachtwegen en zelfs tuincentra, waar over de hele wereld dezelfde soorten planten worden verkocht. Zo zijn er in Florida bepaalde wantsen, insectachtigen, die zich voeden met de zaden van de inheemse baloon vine. Ze doen dit door een gaatje te boren in de schil tot ze bij de voedingstoffen komen. Rond 1955 werd de Taiwanese ballon vine in Florida geimporteerd. Deze soort baloon vine heeft een dunnere schil rond zijn zaden. Ook op deze soort kan de wants zich voeden Het gevolg is dat ook de boor van de wants die zich voedt op de Taiwanese baloon vine kleiner is geworden dan die van de wants die zich voedt op het inheemse baloon vine. Aangetoond is dat dit gecodeerd is in hun DNA.
Ook menselijke uitvindingen die de stad leefbaar maken, ledlicht bijvoorbeeld, of zoab, worden in alle steden geïmplementeerd, en alle soorten in de stad moeten zich dus aan dezelfde omgeving aanpassen. De verbindingen tussen steden duizenden kilometers verderop zijn veel sterker voor soorten dan de verbindingen met de omgeving. Daar komt bij dat wij de stad altijd als niet natuur zien, en de stadse omgeving als natuur, terwijl juist de soortenrijkdom in het platteland rondom steden heel klein is. Eigenlijk is het platteland een woestijn van gras voor koeien.
In het laatste hoofdstuk stelt Menno Schilthuizen: So, perhaps we should not count only on the authorities to take the lead in evolutionary enlightened urban ecosystem management. Communities of concerened urbanites, (dat zijn wij! - iiwi) form perhaps a more powerful vehicle to make a change. In Zeist bijvoorbeeld de vlinder en bijengroep!
Tot slot nog twee andere covers van dit boek, omdat die ook zo mooi zijn!